Ga naar Terug naar |
Richard Visscher
God, geloof en wetenschap
Als kind wist ik niet beter of God bestaat. Nooit aan getwijfeld. Het was eenvoudig zo. Ik leerde de taal die daarbij hoort als vanzelf spreken en, zoals dat gaat bij een taal die je beheerst, ik ging er ook in denken. Naast de geloofstaal leerde ik als kind de Nederlandse taal en later, op de middelbare school, ontdekte ik dat er nog meer prachtige talen zijn, al zou ik dat toen vast niet zo genoemd hebben: de wiskunde en de natuurkunde. Twee werelden met eigen verhalen en eigen idioom. Ik ontdekte de schoonheid ervan: eenvoud, symmetrie en zeggingskracht. Met een enkele vergelijking werd een hele wereld beschreven. Maar wiskunde en natuurkunde zijn geheimtalen, ze zijn niet vanzelfsprekend als de spreektaal. Je moet er wat voor doen om het te verstaan. Daar zit voor mij een parallel met de taal van het geloof. Ook dat is geheimtaal, niet zomaar te snappen. Zo leerde ik meerdere talen, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, kennen. De ene wereld is rationeel en logisch, de zondagse werkelijkheid is heel anders: niet logisch en toch weer wel. In elk geval wel menselijk. God is voor een wetenschapper een lastig begrip: je geloof dat hij er is of niet, maar bewijzen dat hij bestaat kun je niet (net als het omgekeerde trouwens). Hoe zijn deze twee werelden te rijmen met elkaar? Voor veel wetenschappelijk opgeleide mensen is geloven onmogelijk: een gelovig wetenschapper moet wel schizofreen zijn. Toch zijn er ook wetenschappers die geprobeerd hebben met verhalen en eigen ervaringen te laten zien dat deze twee werelden niet op gespannen voet staan. Zo iemand is professor van den Beukel, emeritus hoogleraar in de natuurkunde aan de Technische Universiteit Delft. Hij heeft een aantal prachtige boeken geschreven waarvan 'De dingen hebben hun geheim' de bekendste is. Een prachtige titel. Alleen al de titel maakt voor mij duidelijk dat de natuurwetenschappelijke dingen en geloofszaken over geheimen gaan. Van den Beukel vertelt verhalen, heel persoonlijk, over mensen die hij heeft leren kennen die hem op het spoor van het geloof hebben gehouden. Voor mij zijn het verhalen op afstand: ik ken die mensen niet maar de indruk die deze verhalen op mij gemaakt hebben is er niet minder om. Van den Beukel noemt ze getuigen. Ze zouden, denk ik, zo passen in de brief aan de Hebreeën. Het mooie van deze verhalen was dat ik zelf ook op zoek ging naar dat soort mensen in mijn leven. Ik ontdekte dat er voor mij ook zulke mensen bleken te zijn en dat zij een zelfde zeggingskracht bleken te hebben voor mijn leven. Het zijn maar een handjevol mensen maar ze gaan mijn leven lang mee. Terug naar het Boek vol verhalen
|